donderdag 13 mei 2010

IN DE VAL GELOPEN BIJ RONCESVALLES

DAG 17: maandag 10 mei 2010

Route: Castéra-Verduzan – Biran – Montesquiou – Marciac – Maubourguet
Aantal km. 71,41
Weer Zonnig, 22 graden, nauwelijks wind

Het weer ziet erandaag een heel stuk beter uit. Hoewel alle spullen
nog niet droog zijn – en zeker de schoenen niet – toch maar op pad.
Want vandaag lijkt het de goede kant op te gaan met het weer. En
dat is ook zo: de hele dag zon, het wordt zelfs warm. En dat speelt
dan weer tegen bij al die beklimmingen, Maar niet zeuren: vandaag
eindelijk waar we recht op hebben!

Inkopen doen in de dorpen die we passeren valt niet mee. Sterker
nog: het lukt gewoon niet. We zien wel.
In Biran scoren we onze volgende tampon. Een paar oudere
bewoners van het pand tegenover de dorpskerk zorgen er niet alleen
voor de ze bij de (gesloten) mairie een stempel bemachtigen, maar
halen ook nog eens de sleutel tevoorschijn van de kerk die een
schitterend retabel herbergt. Zo wordt pelgrimeren gemakkelijk.
Het landschap verandert. Fris lentegroen. Meer begroeiing. Maar
overal nog de sporen van de afgelopen natte moesson. De heuvels
worden hoger. En alles onder een stralende zon. De krekels gaan er
nog harder van schreeuwen dan een paar dagen eerder. Mar als je
weer een volgende tienprocents col op duwt, dan lijkt het bijna een
hoongelach.

In Montesquiou zoeken we een bakker voor de lunch. Helaas: geen
bakker die open heeft. Alle winkels blijken er op maandag gesloten.
De enige herberg (de Auberge du Village) van het dorp wil zelfs geen
sandwiches smeren. Maar de oude baas die voor op het terras zit
wijst ons naar achter, in het zijstraatje. Daar is het
restaurantgedeelte. En het blijkt er vol te zitten met eters. Een
compleet dagmenu voor 13 euri. Vermicellisoep, salade met pizza en
gigot als tussen gerecht en , biefstuk van de houtskoolgril met
gebakken aardappelen, een halve liter rode wijn en Café
Liégeois toe.
Als we bijna klaar zijn (het spreekt voor zich dat we hier heel wat tijd
verliezen, maar wat is verliezen?) struinen er een paar stevige
Hollandse wandelmevrouwen uit Hengelo en Almere binnen. Stevige
rugzakken en de zware loopschoenen onder de klei.
Met een volle maag de fiets op. Dat valt niet mee, want het is
inmiddels behoorlijk warm geworden. En Peter heeft zelfs nog een
paar glazen wijn naar binnen gewerkt. Een echte pelgrim (ik) doet dat
natuurlijk niet, want die doet aan permanente zelfkastijding.

In de verte doemen de Pyreneeën op, alle toppen nog zwaar van de
sneeuw. Maar in de zon oogt het allemaal prima. Daar zullen we
overheen moeten, over een paar dagen. Maar misschien smelt de
hele zaak wel. In ieder geval zijn alle rivieren die we passeren tot de
rand gevuld met snelstromend regen- en smeltwater.
In Marciac drinken we nog even een cola op een overdekt arcaden-
terras op de markt. Maar dan moeten er nog drie stevige cols
overwonnen worden om in Maubourguet te komen. Het lukt. Bij het
Office Tourisme informeren we naar logies. Het wordt het
pelgrimshuis van Henri et Clotilde, vlakbij het centrale plein waar we
even laat twee bier naar binnen werken. Per persoon, uiteraard.

We slapen er op een ‘slaapzaal’ waar acht bedden staan. Gelukkig is
er nog maar één andere gast, en loper en een ouwehoer van hier tot
ginder uit Reims. Hij kon zo zijn weggelopen uit Astérix.
’s Avonds schuiven we met zijn allen aan aan de keukentafel. Clotilde
heeft gekookt: een salade met witlof en rode bieten, rijst met iets
boeuf bourguignon-achtigs en yochurt met vruchtensap toe.
Ze runnen het pelgrimshuis pas een jaar. Daarvoor een kranten- en
sigarettenzaak in Bordeaux. Vanwege de dochter (woonachtig in
Maubourguet na een scheiding, werk in het plaatselijke
gemeentehuis) zijn ze hier neergestreken. En kunnen zodoende ook
nog op de kleinkinderen passen, ook al heeft de dochter inmiddels
alweer een nieuwe vriend gevonden. De mond van de grijze druïde
staat alleen maar stil als hij een slok of een hap moet nemen.

DAG 18: dinsdag 11 mei 2010
Route: Maubourget – Monsegur – Garderes – Espoey – Nay – Arudy – Oloron Sainte-Marie
Aantal km.: 92,25
Weer: Half tot volledig bewolkt, 14 graden, stevige wind (tegen)
Het weer ziet er zonnig uit als we afscheid nemen van Henri et
Clotoilde. Onze druïde uit Reims is dan al vertrokken. Het ontbijt met
geroosterd stokbrood en eigengemaakte jam (o.a. een combi van
vijgen, pruimen en druiven) smaakt prima.
We verlatyen Maubourguet aan de Adour. Aanvankelijk loopt het
lekker (vlak), maar de euforie is van korte duur, en is het weer
klimmen geblazen. Als een zombie zie je het asfalt traag onder je
wegglijden. Het is fris, maximaal 14 graden zal het worden, maar
eigenlijk ideaal fietsweer. Omdat we bij de plaatselijke bakker van
Moubourguet als het nodige ingeslagen hebben (pains aux raisins,
fougaces), kunnen we in the middle of nowhere lunchen.
In de verte de besneeuwde toppen van de Pyreneeën. Erboven
komen langzaam dreigende wolkenpartijen opzetten. De wind neemt
toe, en die hebben we vandaag niet van achter. Integendeel.
Het constante klimmen en dalen gaat behoorlijk in de benen zitten.
Vooral als je boven op weer een volgende bult staat uit te hijgen en
een slok water naar binnen werpt.
De bergen. Koeien met klingelende bellen. Schapen die als dotten
wol tegen de groene hellingen lijken geplakt. Paarden. Rustig
glijdende roofvogels. Kortom: een Pyreneeënlandschap zoals je dat
van de toeristische affiches kent.
In Espoey drinken we op het dorpsplein een grand café. De
weekmarkt is net afgelopen. En net als overal elders stroomt de rivier
– hier de Gave de Pau – snel. Bruin kolkend water.
Halverwege de middag rijdt Peter lek. De achterband loopt leeg. Een
geluk bij een ongeluk: we passeren net een huis. Terwijl in de wijde
omgeving geen levend wezen te ontdekken valt. Het is er een gribus
van jewelste, maar een bak water en een fietspomp willen ze wel
leveren. In een minuut of twintig is het zaakje geplakt en kunnen we
weer en route. De wolken boven de Pyreneeënkolossen worden nog
dreigender, en even later gaat het zachtjes regenen. We koersen dan
al in volle vaart op Oloron Sainte-Marie af. Twintig kilometer
nagenoeg plat. Toch even schuilen. Om een uur oif vijf rijden we het
stadje binnen.
Onderdak in het Relais du Bastet, in het centrum Het Office du
Tourisme zorgt voor het contact. Het is een prima voorziening,
helemaal gerenoveerd. We krijgen er een tweepersoons kamer
toegewezen op de tweede verdieping.
Door het stadje lopen op zoek naar een café of een restaurant is een
frustrerende bezigheid. We doorkruisen de hele stad, een nogal
vreemd opgebouwd allegaartje aan twee rivieren, tot aan de
kathedraal. Maar geen restaurant. We houden een autochtoon
staande. Waar er een restaurant te vinden is? De man moet zichtbaar
zijn lach onderdrukken. Een restaurant dat open is? Je moet het niet
gekker maken.
Uiteindelijk vinden we een plek in de uitgestorven Brasserie de la
Poste. De baas die op een stoel voor de deur zit is al aan zijn vrije
avond begonnen. Wijzend op de aangekondigde menu’s voor de
ingang schudt hij zijn hoofd. Nu niet meer! Maar na enig overleg is hij
bereid voor ons een dubbele omelet en een salade te fabriceren. We
doden de tijd tot deze delicatessen op tafel verschijnen met het
drinken van een bokaal Affligem. De culinaire schade bedraagt 22
euri.
DAG 19: woensdag 12 mei 2010
Route: Oloron Sainte-Marie – l’Hôpital Saint-Blaise – Mauléon-Licharre – Col d’Osquich – Saint Jean Pied-de-Port
Totaal km.: 71,12
Weer: Wisselend bewolkt, regenachtig, 13 graden, matige wind (tegen)
Het weer ziet er in de loop van de ochtend redelijk uit. Soms zon. Maar redelijk fris. We maken ons op voor een tocht in westelijke richting. De hoge, met sneeuw bedekte bergketens van de Pyreneeën zullen we vandaag nog nauwelijks zien. De bergen worden wat lager, maar we maken de borst nat voor een stevige klim later op de dag.

De eerste veertig kilometer zijn redelijk te doen, als je een klim van een kilometer lengte niet meerekent. De in Oloron Sainte-Marie ingekochte etenswaren (sandwiches, pizza en pains aux raisins) eten we voor het begin van de beklimming van de Col d’Osquich weg. Krachtvoer.
In L’Hôpital-Saint-Blaise bezoeken we een typisch kerkje dat zowat alle stijlen in zich bergt: van een Grieks kruis als grondvorm tot en met de Moorse Mudejarinvloeden. Ik bel om ervoor te zorgen dat de deur wordt geopend. Normaal pas om tien uur open, en we zijn er tien minuten eerder. We doden de tijd met een kort gesprek met een baardige Spanjaard die van Compostela naar Lourdes loopt.

Eenmaal binnen eerst een audio-rondleiding in het Nederlands. Een paar foto’s Vijf euri in de pot voor het onderhoude van de kerk. En weer en route!
Voor de beklimming van de Col d’Osquich drinken we in het drukke dubbel-plaatsje Mauléon-Licharre een stevige kop koffie. Het is dan nog redelijk zonnig. Mauléon, aan het riviertje de Saison, is de hoofdstad van de Soule-streek (Xiberoa). De streek verandert dus in ieder geval van linguïstisch en politiek karakter. We rijden door het Franse Baskenland. De benamingen van dorpen en steden worden steeds tweetalig vermeld. De kleur van het houtwerk aan ramen en deuren kleurt oud bloedrood.
Maar dan is er het uur U: de beklimming van de Col d’Osquich. Vijf kilometer omhoog, met stijgingspercentages tussen 5 en 8%. Halverwege stap ik maar even af om een flinke slok uit de bidon te nemen, en een foto van het fraaie landschap beneden mij te maken. Een grote bruine glijdt langzaam hoog boven het dal.

Te weinig oog voor het landschap. En ook niet voor de donkere wolken die zich samenpakken, juist in de richting waar we naar toe fietsen. Het zal nog tot een kilometer of vijftien voor Saint Jean Pied-de-Port duren voordat het zachtjes begint te regenen. Alleen wordt je aardig nat tijdens de afdalingen. Maar halverwege de middag fietsen we een van de meest bekende plekken van de Sint Jacobsroute binnen. Bij de Accueil Pélerins in de Rue Citadelle is het druk. De eerste twee adressen blijken vol. In alle haast zien we bijna vlak naast het Accueil ook nog ‘chambres’. Aanbellen dus. Een slechte beslissing zal even later blijken, want de voorzieningen zijn vooroorlogs. We hebben weliswaar een tweepersoons kamer, maar voor de douche en het toilet moet je een etage afdalen en vervolgens naar het buitenterras lopen. Daar is iets wat op een wc lijkt. En een douche waar de koude wind van buiten schaterlachend doorheen blaast. Het water uit de doucheknop is warm; dat dan weer wel.

Naast onze kamer zullen op een soort slaapzaal een stuk of vier gerugzakte Spanjaarden neerdalen. En als je ’s nachts je nest uit moet om te sassen, zul je ze uit hun nachtrust moeten verlossen.

De kenau die het pand bestiert meldt zich zodra je een voet op de overloop zet. Als was het maar om je erop te wijzen dat met schoenen over de trap lopen ten strengste verboden is. Hel en verdoemenis; ze krijgt nog het schuim op haar snorharen als ze het heeft over de Italianen van gisteravond.
Peter laat nog even bij de plaatselijke fietsenmaker naar zijn hobbelband kijken. Die blijkt in alle haast er niet helemaal goed zijn opgelegd gistermiddag. De klus is snel geklaard. Tijd voor een glas bier. En om even naar het thuisfront te bellen.

Daarna Baskisch eten. Een eenvoudige plat du jour met als pièce de résistance een heuse boudin noir, een wat lossige Franse bloedworst met stukjes appel en vet. Geheel verkwikt door deze culinaire hoogstand terug naar het kot van mevrouw Kee Nau. Vroeg op stok, na eerst nog even gekeken te hebben naar de mogelijke route van morgen. Als het tenminste niet regent. Ik vind dat Santiago maar eens moet ingrijpen, en een brevet van zijn almacht moet afgeven.
In de ‘kamer’ naast ons logeren twee (vrouwelijke?) bejaarde rimpelratten van Franse origine. Peter houdt een toeziend oog bij het uitkleden. De grijze tweedubbele eenpersoons tenten (het zouden bh’s kunnen zijn) worden over de houten stoel gedrapeerd. En de dames (?) kruipen onder de wol.

Inmiddels heb ik, omdat ik ’s nachts niet de trap nar het buitenterras wil afdalen om naar het toilet te gaan, en rood plastic teiltje uit de tuin van de bejaarde mevrouw Kee Nau geleend. Daarin zal des nachts mijn urine worden gedumpt. En vervolgens zal het plastic bakje onder Peters bed verdwijnen, omdat de inschuifhoogte onder het mijne ontoereikend blijkt.
DAG 19: donderdag 13 mei 2010
Route: Saint Jean Pied-de-Port – Arneguy – Puerto de Ibañeta (1057 m)- Orreaga/Roncesvalles
Aantal km.: 30,15
Weer: Zwaar bewolkt, mist en regen; 5 graden
Een eenvoudig ontbijt (oud stokbrood en jam, koffie) serveert mevrouw Kee Nau deze ochtend, en op alle andere ochtenden waarschijnlijk. De stalen rossen worden gezadeld en even na achten zijn we en route. Eerst wat lunchinkopen. En vervolgens wacht ons een beklimming van 28 kilometer, tot een hoogte van 1057 meter, zijnde de top van de Ibañeta.

Het is zwaar bewolkt als we Saint Jean Pied-de-Port uitfietsen.
Langzaam begint het licht te miezeren en worden de bergen door mistflarden deels aan het zicht onttrokken. Even na de grenspassage drinken we twee stevige cafe con leche, en ik eet er ook nog een tortilla bij, want de beklimming is nog lang.

Dan weer het zadel op. Maar het weer wordt steeds slechter. De mist komt opzetten en het wordt snerpend koud, ook omdat de combi van zweet en regen zijn verwoestende werk begint te doen. Peter is al een hele tijd uit mijn ´zicht´ verdwenen. Ieder in zijn eigen tempo naar boven. Het begint harder te regenen. Alles druipt. En door de ineens opkomende mist is het zicht nauwelijks een meter of vijftig. Bergen zijn niet te zien. Maar ze zijn er wel. Tegen die ene, de Ibañeta, fiets ik al een paar uur op. Welke gek wil zo iets doen? Ik, dus.
Op de top hou ik even halt om in de regen toch dit historisch moment vast te leggen. Ik ben op dat ogenblik niet bekend met het feit dat Peter om de hoek met nog een aantal; andere pelegrinos staat te kleumen. Pas in Roncesvalles zie ik op mijn mobiel dat hij op de top van de bult op me staat te wachten. Ik bel dat hij maar even door moet rijden om me onder een stenen boog te treffen aan de ingang van de plek waar pelgrims geregistreerd worden op een slaapplek van 6 euri te bemachtigen.

Die slaapplek kopen we in, maar is pas om twee uur beschikbaar. De tijd doden met een bord friet is het enige alternatief. En in de bar annex is het war. Als we ons om twee uur op de plek van het 6-euri-kot melden, is alles nog gesloten. De ‘woning’ blijkt te bestaan uit een hok met zes stapelbedden. Voor douche en toilet moet je door een nat weiland verder doorlopen naar een van de andere cabines. We staan te wachten, en weer net zo te rillen als op het moment dat we Roncesvalles bereikten. De wind is gewoon bar koud. De beslissing vis snel genomen: hier gaan we niet voor 6 euri creperen.
In de Posada tegenover is plek. Voor 50 euri per nacht. Het ziet er prima uit, ruime kamer. En het is er warm. De natte kleding gaat over de warme radiatoren. Maar eerst een warme douche. Wat kan een fietsvakantie toch mooi zijn! Buiten is het inmiddels redelijk droog geworden en is de mist aan het optrekken. Waardoor je dan wel weer zicht hebt op de hoge bergen rondom. Waarvan de toppen met sneeuw bedekt zijn.

Ik loop terug naar het registratiebureau van de Santiago-pelgrims en verkoop de 6-euri-tickets terug. We gaan voor de luxe van een Posada in plaats voor een nacht creperen in een uitgebouwd hondenhok.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten